Bij wijze van inleiding

Op 4 januari 2001 trok ik met een loodzware rugzak op mijn rug en een interrail treinkaart in mijn zak, de deur van de Lage Rijndijk 92c achter mij dicht. Voor mij lag een maand lange reis in het verschiet. Dat ik naar Italië ging, was het enige dat ik wist. Ik liet mijn 3 huisgenotes in onwetendheid achter.

Ik hield zorgvuldig een dagboek bij gedurende deze maand. Elke avond priegelde ik in een schriftje mijn belevenissen. Het is tijd geworden dit verhaal te publiceren. Daar gebruik ik deze blog voor.

Veel leesplezier,

Hendrik-Jan

dinsdag 30 januari 2001

11.25 uur, Siracusa

Het zand van de tijd lijkt deze laatste dagen sneller te vallen dan ooit. Het idee dat ik over enige dagen weer terug ben in Nederland, wordt versterkt door het regenachtige weer dat dit eiland gisteren en vandaag treft. Het lijkt te willen zeggen: je moet gaan, het is genoeg. Daarbij neuriet de in ‘Ik hou van Holland’, met de wals erbij, grote delen van de dag door mijn hoofd. Alsof een soort van verlangen naar het vaderland mij treft. Ik verzet mij hevig tegen deze heimwee en verander Holland in Rome. Maar de melodie blijft hetzelfde.

De stad Catania wordt ten onrechte een lelijke stad genoemd. De prachtige straten, vol mooie barokgebouwen geven de stad eenzelfde charme als de flirtende bardame bij de cappuccino. Misschien zit het hart op de verkeerde plaats. Het stationsplein met de chaos en rommeligheid vormt een slechte entree. De kale betonnen gebouwen en een kermis die niet speelt, dragen daar zeker een steentje aan bij.

Na het beschreven cafébezoek toog ik naar de Chiesa San Nicolo, met een aangrenzend klooster. Goethe schrijft enthousiast over het grote orgel dat met vier manualen en 72 stemmen het grootste van het eiland is. De kerk, in restauratie, bezit een onaffe façade, waarbij de halve pilaren veel gelijkenis vertonen met de ruïne van een Griekse tempel. Of de halve pilaren zouden beter boven een graf passen, als symbool van de tijdigheid van het menselijk leven. De hoge hekken voor de grote zware kerkdeuren bleken potdicht te zijn. De kerk is evenals het aangrenzende Benedictijnenklooster het bezit van de universiteit. Het godshuis is al jarenlang in restauratie, zolang dat er meerdere orgels te bouwen zouden zijn in die tijd.

Het klooster was open en de deur werd platgelopen door studenten en docenten. Ik liep mee met de stroom en trok mijn verstrooide professor gezicht om niet op te vallen als ongewenst persoon. De controle schijnt erg streng te zijn. Zonder problemen passeerdeik de wacht. Ongetwijfeld wilde hij mij niet storen in mijn hersenspinsel over het groot filosofisch probleem, wat mijn glazige blik hem ongetwijfeld deed vermoeden. De ingangszaal bestond uit mooie natuursteen met aan weerszijden brede trappen. De wanden waren opgesierd met schitterende reliëfs waarop diverse bijbelse taferelen en verhalen over heiligen waren afgebeeld. Ik liep rechtuit en kwam in een lange kloostergang terecht. De ene kant bevatte een eindeloze rij deuren waarop bordjes aangaven welke professor er in dat kamertje huisde. Een treffende vergelijking met de dierentuin schoot mij te binnen. Daar staat op bordjes bij elke kooi welk diersoort in die ruimte verblijft.

De andere kant van de gang bevatte ramen en deuren waardoor je de ingesloten kloostertuin kon zien. Het alles werd beschermd door de prachtige gewelven die ver boven mij waren. Ik liep verder, ging de hoek om en ontdekte dat daarachter eenzelfde soort gangenstelsel was. Dit herhaalde zich enkele malen. In de kelders van het klooster was de universiteitsbibliotheek gevestigd. Tussen de fundamenten van de Romeinse termen waarop dit grote klooster, één van de grootste ter wereld, is gebouwd. In de kloosters zitten de letterenfaculteit en wijsbegeerte. In de gangen tussen de vele kloostertuinen waren stalen vloeren aangebracht. Zo konden studenten aan de tafels die daar stonden en in de erkers studeren. En in een donderflits wenste ik mijn Leidse stekkie voor Catania te verruilen. Deze onrealistische gedachte verliet mijn brein spoedig, al ging dit met een weerlichten gepaard.

Ik dwaalde er nog wat rond. Het filosofisch probleem leek de oplossing nabij en ik zocht naar de ingang van de kloosterkerk. De ‘Aula grande’ bleek echter potdicht te zijn. Met een lichte teleurstelling verliet ik het klooster en ik at bij de resten van de termen, net buiten het klooster, een banaantje. Ik had genoeg energie om naar de dom terug te keren.

Het cafeetje met de leuke bardame was gesloten en ik strande in een open kerk, de enige die ik in Catania open vond. Het as de San Benedicto, de kerk was overladen door barokke versiersels en bevatte twee mooie orgels, waarop Bellini het vak leerde. Mijn aandacht werd niet getrokken door dit alles. Tussen de pilaren stonden enorme vergeelde kandelaars. De houten stellages eronder gaven aan dat deze torenhoge gevaartes gedragen konden worden. Het geheel was opgevrolijkt met bolbuikige engeltjes en diverse heiligen. Binnen werd een verhaal in kleine beeldjes weergegeven. Aan de vrouw met de afgesneden borsten zag ik dat het om St. Agatha ging. Ook bleken de engelen plankjes in de handen te dragen waarop de twee afgesneden borsten als broodjes lagen.

Ik snelde naar een vrijwel tandloos mannetje die met zijn rinkelende sleutelbos aangaf een gids te zijn. Ik vroeg naar de enorme kandelaars en waarvoor ze gebruikt worden. Hij snelde als antwood op mijn vraag weg in een strompelpas en kwam even later met een fotoalbum terug. Hij liet een processie zien waarbij de enorme kandelaar gedragen werden. De man vertelde mij er een heel verhaal bij.

Uit het Italiaanse gebrabbel van het tandenloze mannetje kon ik weinig opmaken. De lippen gingen lispelend heen en weer en het ene boventandje kon weinig spuug uit de mond tegenhouden. Hij sprak over het feest van St. Agatha op 4 en 5 februari. Ze lopen dan in processie naar het domplein. Maar wat deden de ‘autoria’? Ze wilden het feest blokkeren. De polizia verbood de processie met de kandelaars. En boos gebaarde de man met zijn armen. Hij dreigde dat ze het toch gingen doen. Desnoods een heldhaftige ‘morta’ zouden doorstaan. Alles ter ere van de heilige martelares. Want hoe konden de autoriteiten zoiets verbieden! Voor het eerst rook ik een dranklucht uit zijn mond. Gelukkig kalmeerde hij spoedig en wees naar een informatiebord in de kerk.

Naast allerlei gebruikelijke informatie over het gebouw en het interieur, werd er vermeld dat zes van de elf Agatha-kandelaars hier bewaard werden. De kandelaars werden op het feest gedragen en daarbij zacht heen en weer bewogen. Dit gaf het geheel een mystiek effect volgens het informatiebord. Ik zou de mystiek moeten missen. Met het feest ben ik al uitlandig. Of de autoriteiten het verbieden of niet. Jammer, want een dergelijk schouwspel had ik graag willen meemaken.

Mijn bezoek aan Catania diende eigenlijk een totaal ander doel. Ik moest mijn vervloekte terugreis regelen. Omdat de reis twee dagen (ruim 40 uur) kost, wilde ik de lange reis zo gerieflijk mogelijk maken. Het overgrote deel van de trip zal ik in de nachtelijke uren doorstaan. Mijn slechte ervaring met de reis naar Palermo in de nacht, wilde ik niet nog eens herhalen. Ik wilde daarom per couchette reizen, zodat ik enkel euren nachtrust kan genieten en ‘s morgens niet halfslapend in Milaan aankom.

De couchette van Siracusa naar Milano was snel geregeld, maar dat ding van Milano naar Amsterdam bleek onregelbaar. De man bij wie ik het in de morgen vroeg, haalde zijn schouders op en zei dat ik het later maar moest proberen. Dat deed ik. Ik keerde enige uren later weer terug en vroeg het een ander. Hij sloeg aan een wild tikken op een apparaat dat op een computer leek, maar kwam er niet uit. Hij haalde er een collega bij en de heren gingen bladeren in verscheidene mappen. Het zou om een speciale trein gaan en de herekn kwamen met een kaartje voor 94.000 lires. Ik sputterde nog wat tegen, maar een andere mogelijkheid bestond er niet. De heren zouden wel eens gelijk kunnen hebben en mijn zucht naar een slaapplaats was zo groot dat ik het kaartje voor de ‘overnightexpress’ maar aannam. Wel blijkt uit dit verhaal dat de Italiaanse bureaucratie zich goed laat zien bij de staatsspoorwegen. Hoewel de NS ook wel van wanten weet als het om dit soort moeilijke vragen gaat.

De gedachten aan de terugreis deden het douane-avontuur weer in mijn herinnering terugkeren. Ik struinde 100.000 lires armer en een fortuinlijke ligplaats rijker over het station van Catania en bad God vurig. ‘Vader laat deze routinecontrole ditmaal aan mij voorbij gaan.’ Al ben ik mij bewust van de onoverkomelijkheid van deze controle, ik hoop en bid dat het ditmaal zal uitblijven. De bepette heren zullen het dan echt moeilijk krijgen. Want ik zal mij ongetwijfeld heviger verzetten dan de vorige keer. Ik haat een schending van de privacy door poedelnaakt voor zulke nieuwsgierige ventjes te moeten staan. Ik bepaal zelf wel voor wie ik de kleren uitdoe! Enfin, genoeg hierover ik ga nu Noto eens nader bekijken, want ik verblijf hier nu al enige tijd. Ik moet veel regenbuien trotseren, maar soms schenkt een vleugje zonneschijn mij lichte vreugde. Dat maakt een terugkeer naar het vaderland weer emotioneel.

20.25 uur, Siracusa

De stad Noto maakte een trieste indruk op mij. De stad is na een zeer zware aardbeving in 1693 enkele kilometers verderop herbouwd. Ze maakten wat moois van de nieuwe stad. Grote hoge huizen flankeren de straten en af en toe komt een mooie piazze de reiziger tegemoet. Vooral het domplein is een in het oog springend geheel. Een groot barokgebouw staat er in het midden en de dom behoort met haar hoge trap en een façade met twee torens grote indruk op de toeschouwer te maken.

Behoort, zei ik, want het gebouw staat op dit moment in de steigers, evenals het gebouw dat midden op het plein staat. Menig hoge gevel van de huizen staat vastgeketend tussen hout en staal om instorten te voorkomen. Zelfs de hoge poort aan de ingang van de oude stad wordt voor de toeschouwer aan het oog onttrokken door houten schuttingen en metalen steigers. De dom is er het allerbelabberst aan toe. Het hele middenschip is ingestort en de halve koepel pronkt nog geruïneerd omhoog als herinnering aan lang vervlogen tijden. Op dit moment is het gebouw in ‘reconstructione’. Een golfplaten dak hing in het middenschip, alsof het om een grote loods ging. De aardbeving van 1996 is hieraan debet. De gebeurtenis heeft de halve stad in puin veranderd. Het geheel gaf een droevige aanblik en ik hoop dat ze het allemaal op tijd opgekalefaterd hebben. Anders is de stad eenzelfde lot als in 1693 beschoren.

De regenbuien die regelmatig mijn hoofd vertroelden, bezorgden mij eveneens weinig vreugde. Het weer maakt de laatste dagen een onaangename wending. Het zou als een wenend afscheid van het eiland genoemd kunnen worden, maar je zou het slechte weer ook als een voorbereiding van de weergoden kunnen zien. Zo weet ik weer dat het in mijn vaderland dergelijke taferelen oplevert. Nu kan ik mij alvast voorbereiden op mijn terugreis.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten