Bij wijze van inleiding

Op 4 januari 2001 trok ik met een loodzware rugzak op mijn rug en een interrail treinkaart in mijn zak, de deur van de Lage Rijndijk 92c achter mij dicht. Voor mij lag een maand lange reis in het verschiet. Dat ik naar Italië ging, was het enige dat ik wist. Ik liet mijn 3 huisgenotes in onwetendheid achter.

Ik hield zorgvuldig een dagboek bij gedurende deze maand. Elke avond priegelde ik in een schriftje mijn belevenissen. Het is tijd geworden dit verhaal te publiceren. Daar gebruik ik deze blog voor.

Veel leesplezier,

Hendrik-Jan

vrijdag 19 januari 2001

11.10 uur, Palermo

Ik ben dan nu in Palermo. Een drukke stad die niet helemaal zonder gevaren is. Niet alleen de maffia heeft deze stad in bezit, ook de kleine criminaliteit tiert welig in deze hoofdstad van het eiland. Het veroorzaakt bij mij een licht ongemakkelijk gevoel. In combinatie met mijn zware verkoudheid, voel ik mij als een zombie door de stad dwalen. Die verkoudheid heb ik ongetwijfeld in de koude nachten in het hotel van Napels opgelopen, maar daarover straks meer.

Op het station Napels wachtte ik op de trein naar Palermo. Vlak naast mij op het bankje kwamen twee vrouwen met een klein meisje zitten. Het kind zat even later naast mijn tas en graaide er nieuwsgierig in. Van ieder voorwerp dat ze eruit opdiepte, noemde ze de naam. Ook wilde ze het boek bekijken waarin ik aan het bladeren was. De plaatjes nam ze aandachtig in zich op en ik liet de bladzijden door haar knuistjes ritselen. Vol aandacht aairde ze met haar handpalm over de plaatjes en sprak ze lange verhalen uit over hetgeen ze zag afgebeeld.

De trein vertrok van een ander perron en de moeders en het kind verdwenen met mij van het bankje. Ik zocht een plaatsje in de trein en ging zitten bij een man met krulletjeshaar en een haviksneus. Hij liep zenuwachtig heen en weer en wipte op het gangpad voor zijn sigaretje. Ik nam mijn papieren voor mij en schreef voor jullie het verslag van mijn verblijf in Napels. De man streek zijn broek glad en ging slapen. Af en toe schoot hij wakker en tuurde naar buiten. De rust die in het coupeetje heerste, gaf mij de nodige slaap en ik ging ook over de breedte van de bank liggen. Ik werd wakker toen de trein de boot opgereden werd.

Dit is een langdurig karwei. De hele trein past in zijn volle lengte niet op de boot, dus de rijtuigen worden in rijen van drie naast elkaar geplaatst. Voordat dit karwei geklaard was, waren we drie kwartier verder. De man die de hele avond vergeefs al naar een stopcontact voor zijn mobiele telefoon had gezocht, vroeg of ik op de bagage wilde passen. Hij vertrok naar boven om op het dek iets te drinken. Korte tijd later wisselden we en ik liep op het dek wat rond. Ik zag de lichten aan de overzijde van de stad Messina. De afstand tussen het vasteland en het eiland bedraagt slechts enkele kilometers. Maar geld, energier en parlementaire druk ontbreken voor de bouw van een brug. De Sicilianen lijken er onvoldoende voor te voelen. Ze hebben immers alle voorzieningen om een normaal leven te kunnen leiden.

De man was teruggekeerd van zijn tweede missie op het bovendek, op zoek naar een stopcontact. Voor het eerst sinds de zes uren die we in de coupe deelden, spraken we met elkaar. Zijn Engels was uiterst gebrekkig, maar hij wist mij duidelijk te maken dat hij in Agrigento een assistentie-kantoortje voor computersysteembeheer bezat. Ik vertelde dat ik in Agrigento geweest was, drie jaar terug en het een mooie stad vond, die ik nu ongetwijfeld nog even zou aandoen. ‘Verbleef je op de camping Internationale in San Leon’, vroeg hij. ‘Ja.’ ‘Een vriend van mijn zoon is daar manager.’ Zonder enige vorm van twijfel gaf hij mij zijn visitekaartje met zijn adres. Dat moest ik bellen als ik weer op de camping wilde overnachten. Hij schreef het telefoonnummer en de naam van de manager op.

Zijn zoons hielpen in zijn bedrijf. In Napels had hij een cursus Microsoft gevolgd en maandag zou de laatste sessie zijn. Hij kon de slaap moeilijk vatten, vertelde hij. Ik was moe en toen bleek dat we in het juiste rijtuig zaten, in de richting van Palermo, gaf ik aan verder te willen slapen. Dat hij niet kon slapen was gelogen, aangezien de conductrice hem met veel lawaai en getik een uurtje later probeerde wakker te krijgen.

Om zes uur stapte hij een halte voor Palermo uit, voor zijn trein naar Agrigento. Hij gaf mij een hand en zei dat hij hoopte op een weerzien. Ik, nog slaapdronken, knikte wat en sliep verder. ‘Palermo, Palermo’, riepen twee jongens terwijl ze op mijn raam tikten. Het ging met een bedrevenheid gepaard alsof ze een brand geconstateerd hadden. Ik bedankte de heren voor hun attentie en verliet de coupé snel.

Als een wereldvreemde zat ik op een bankje van het station. Wat moest ik in godsnaam hier doen? Zeven uur in de morgen in Palermo. Een onbekende en gevaarlijke stad. Ik leefde nog in de wereld van de dromen en kon maar niet wakker worden. Wat was ik moe en wat zou ik moeten doen? In de stationsrestauratie sloeg ik een paar café’s achterover en mijn loodzware rugzak bracht ik naar de bagagebeheer. Ik wachtte tot het informatiekantoortje openging en vroeg naar een natuurgebied. Ik wilde even de stad niet meer zien. Het grote nationale park, op 20 kilometer afstand van de stad, bleek alleen maar te doorkruisen met een auto. Ze verwezen mij naar een pelgrimsoord, parco del Madonnia. Ik liep naar het plein waar de bus vertrekken zou. Wat is Palermo een aparte stad. Rustiger dan Napels, maar erg vervallen. Vieze huizen en smerige steegjes laten de reiziger de grote armoede die hier heerst, zien.

Het parco del Maddonnia bleek helemaal geen natuurgebied te zijn. De prachtige heuvel bezaaid met bomen en stenen; bezit een grot waarvan het water een heilzame werking bezit. Het plein waar de bus stoptte was omgeven door verkooptentjes waar allerlei prullaria verkocht werden. Van kitscherige beeldjes tot aan schilderijen waar Jezus zijn ogen sluit als je erlangs loopt. De kerk voor de grot was verschrikkelijk. Vlakbij de ingang gaven autobanden, balletschoentjes, vissersnetten en matrozenhoeden de gebeden van de gelovigen weer. In de grot werd een mis opgedragen. Het plafond werd bedekt door meters lood dat het heilige water moest opvangen. In het souvenierwinkeltje stonden allerlei potjes in diverse maten waar de gelovige zijn heildrank kon aanschaffen. De prijs voor een dergelijk ‘parfumflesje’ liep van 2.000 lire tot 10.000. Eeen mooie inkomstenbron zo’n grot, dacht ik als ongelovige.

Boven de grot stak nog een metershoge rots uit en ik ging op verkenning uit. Goethe had zoveel natuur gezien en beschreven, terwijl ik mij tot nu toe alleen gelaafd had aan de culturele moederborst. Zeker, culturele melk voedt de geest, maar vermoeid de benen. Ik klom omhoog en zag de stad liggen aan de Middellandse Zee. Een mooi uitzicht. De auto’s kropen over de weg. Een boot dobberde op zee als een luciferhoutje in een teil water. Afstand maakt dat snelheid niet meer gerelateerd is aan tijd. Ik overzag het tafereel als Bileam en zegende de de stad in plaats van te vervloeken. Wat is angst, als schoonheid het verdringt. Ik zou het liefde willen noemen.

Deze reis druist zo sterk in tegen mijn onzekerheid. Iedere keer als ik een nieuwe stad binnenloop, wil ik naar huis. Maar met wat voor een smart verlaat ik de steden weer. Als een vertrekkende liefde, zucht ik dan weer naar mijn terugkomst. Om terug te springen in haar armen. Blijkbaar wint de nieuwsgierigheid het telkens van de onzekerheid. Ook Palerma laat langzaam zijn schoonheid zien.

Ik liep verder naar de top. Daar staan evenveel zendmasten als bomen en ik probeerde door al dat hout en metaal de Middellandse zee te zien. Helaas dat deze natuurrit mij meer menselijk afval dan natuurlijke schoonheid liet zien. Ik vertrok korte tijd later weer om in de stad te zoeken naar een hotel.

Dat viel tegen, veel hotels waren ‘completo’ en toen ik bij de laatste kanshebber kwam, bleek hij nog een kamertje voor 40.000 lire te hebben. Ik zag het kleine bedompte kamertje en voelde de lokroep van het bed. Het was verder netjes, maar niet comfortabel. Ik nam het en zei mijn bagage van het station te zullen halen.

Om vijf uur kwam ik terug en koos het bed als rustplaats. Even voor een uurtje. Ik hoorde de herrie van de stad. De vele politiesineres en ambulancesirenes kwamen in snelle vaart langs mijn kamertje. Maar ik was zo moe dat ik tot negen uur de volgende morgen sliep. Toen moest ik mij dwingen het bed te verlaten. Mijn verkoudheid had mij, denk ik, lichtelijk ziek gemaakt. Het uren dwalen door steden had mijn immuniteit aangetast. Wat kan een mens als de geest wel wil, maar het vlees van moeiheid omvalt? Niets anders dan rusten.

De moeheid is iets afgenomen, maar ik denk dat ik vanavond bijtijds de sponde opzoek. Ik heb de rust hard nodig en hoop morgen fit te zijn om verder te reizen. Want Palermo is mooi, maar te lelijk om er lang te blijven. In Napels ben ik een verhaal over een suppoost begonnen. Een moeilijk karwei, maar erg leuk om te doen. Ik hoop er vandaag aan verder te werken. Van dichten komt weinig. Soms ben ik bang dat ik ‘de geest’ ben verloren. Ook omdat sommigen menen dat ik ‘gestopt’ zou zijn. Ik hoop, met hen, dat dit geenszins het geval is.

21.30 uur, Palermo

Na het lezen van de brieven uit Goethes Italiaanse reis voel ik me verplicht weer wat vriendelijke woorden op te schrijven. Wel kreeg ik enige spijt, dat ik in de grot van Rosalia, de beschermheilige niet beter gekeken heb. In de jaren sinds Goethe is daar veel veranderd. Hij spreekt niet over kitsch, maar over een prachtig beeld onder een zijaltaar. Bij hem zijn de loden trechters groen geschilderd, zodat de grot de indruk geeft door planten begroeid te zijn. Goehte noemt de Monte Pelgrino de mooiste rots die hij ooit heeft gezien, wat jammer dat die rots nu overwoekerd is met zendmasten. De oude weg naar het heilige gebied ligt er nog, maar is afgezet wegens het vallend gesteente. Mooie muurtjes zijn aan weerskanten van die weg gebouwd.

De tocht van vandaag was erg mooi. Ik ontdekte de vele parken die Palermo kent en de vredigheid die zij uitstralen. Je kunt aan niet veel anders denken dan aan de overplant als je op een bankje bezeten, de vreemdste soorten bomen, struiken en cactussen ziet. Vooral de enorme bomen, van meters omtrek waarbij de takken zich in de grond - loodrecht - naar beneden nestelen. Allerlei lianen hingen rondom en de wortels groeiden meter ver van de boom af. Ze zijn soms zo hoog als een stoel.

De gebouwen bezitten een grote mengelmoes van culturen. In de Duomo zag ik diverse bouwstijlen en tijden verwerkt. Mooi waren de bogen die kerk en toren meters van elkaar houden. Eronderdoor loopt een weg. Het deed mij denken aan de dom van St. Michelle. Andere gebouwen stralen dit ook uit. Ik kwam oosterse koepeltjes tegen, met gotische spitsboogjes die bij sommige moskeën ook gebruikelijk zijn. Dit alles straalt de situatie van Sicilie uit. Iedereen heeft hier geheerst van Moor tot Noor. Van Griek tot Romein. De Byzantijnse bouwstijl heeft hier ook erg overheerst. Dat zag ik in diverse gebouwen terug.

De parken zijn uiterst rustig. Vrijwel niemand zit er. Dat verbaasde mij want ik zag wel honderden scholieren zwerven over de strat. Ik moest mij een weg banen door al die jeugdigen en bedelaars. Ze staan overal en maken hun ellende aan iedereen openbaar. Ik zie dat met misnoegen aan. Vooral ook omdat ik een vrouw die ‘s morgens nog mismoedig zat te bedelen, diezelfde avond met een hand vol duizendjes een ijsje zag afrekenen. De ene is nog kreupeler, blinder of gezonder dan de ander. Ik raakte pas echt ontroerd toen ik een kerel met een baseballpetje op zag deinen op de muziek die uit zijn walkman kwam. Hij bedelde tenminste niet.

Wat er wel in de parken samenkomt, zijn de verliefde stelletjes. Italianen en Sicilianen bezitten een waanzinnig gevoel voor romantiek. Dat zie je op de vele trouwfoto’s die de fotozaken etaleren. Van de zon in de zee zien zakken, tot een heuse amoerette te paard. Ze zijn mooi, bijna kitscherig gekleed, en lijken kosten nog moeite voor de mooiste dag van hun leven te besparen. Ik liep wat dromend rond in het park en schrok mij wild. Want toen pas ontdekte ik dat beneden mij, op een bijna onzichtbaar plekje een verliefd stelletje in het hoekje van de muur aan het kussen was. De zachte bewegingen en kreungeluiden deden ook andere dingen vermoeden. Ik liep snel door en zag, achter een struikje een ander stel. Zij waren al in het tweede of derde bedrijf van het liefdesspel. Half naakt lagen ze op elkaar en trainden hun spieren.

Helaas was de beroemde Pretoriafontein in restauratie. De beelden waren oorspronkelijk voor een fontein in Florence bestemd, maar ze kwamen hier terecht. Nonnen waren niet echt gelukkig met al dat bloot en hakten allerlei essentiële lichaamsdelen van de lijven. Gelukkig kon ik door allerlei gaten in de schutting de beelden zien. Een restaurateur was druk doende om een beeld van haar hoofd te ontdoen. De beelden die ik zag waren mooi schoongemaakt en inderdaad ze zijn nogal onbeschaamd. Tussen de benen van een vrouw meende ik zelfs een gedetailleerde spleet te zien. Maar in deze constatering faalt het oog van de toeschouwer meer dan de hand van de kunstenaar.

Ik wilde perse de kade van Palermo zien en liep erheen. Deze is ronduit prachtig en verschilt enorm van de kust van Napels. De Monte Pelligrino steekt echt heel mooi af tegen de kust. De bergen eromheen doen de rest. Ik zag met genoegen de zee aan. De gloed heeft iets zilverachtigs en ademt dezelfde spanning uit als de stad.

Ik stond op een hogergelegen deel, een stuk van de vroegere kademuur toen ik een vrouw haar vodden zag ophangen. Het huis verkeerde in erbarmelijke staat, maar had het mooiste uitzicht op het strand van de boulevard. Ze had haar was opgehangen, maar verscheen korte tijd later weer. Er klonk harde muziek over het balkon en de dikke vrouw danste mee op de maat. Haar logge lichaam deed alsof ze een oosterse buikdanseres was en ze maakte waarlijk zwierige passen. Ze klapte in haar handen en liep juichend van vreugde rond in haar rode badjas. Als David die zijn ark binnenhaalt. Ik glimlachte vriendelijke naar haar en zij klapte en knikte mij toe. Waarom ze nu danste was mij volkomen een raadsel, maar dat deze arme mensen een gelukkige vrolijkheid bezitten, mag duidelijk zijn. Het tafereel maakte mij zwanger van een gedicht, dat ik voor de gelegenheid maar gelijk baarde.

Palermo bezorgt mij de nodige inspiratei. Ik was bang alles verloren te zijn, maar geleidelijk ontstaan de ideëen. Ik probeer de ideëen van een novelle wat te laten uitgroeien. Ik wil eerst de vorm en opbouw meer op pootjes hebben voordat ik aan de uitwerking begin. Want in het luchtledige schrijven levert alleen misbaksels op. Je mag heus het verhaal zichzelf laten vertellen, maar je moet de touwtjes wel zelf vasthouden. Iets wat bijvoorbeeld met het verhaal van de suppoost dreigt mis te gaan. Ik schrijf scène na scène op maar weet bij mijn God niet waar het naartoe gaat. Een fijne ervaring voor de lezer, maar een gruwel voor de schrijver. Hoewel ik door dit euvel wel nooit tot de laatste groep zal behoren.

Met vreugde vernam ik, via een telefoongesprek, dat mijn huisgenotes erg bezorgd over mij waren. De politie, diverse hulpverleningsinstanties waren benader in de speurtocht naar mij. Ik wilde Leiden spoorslag verlaten zonder de directe omgeving in te lichten. Iets wat iedereen al wist, behalve zij. Ze bl;ijken zich toch iets meer over mij te bekommeren dan ik dacht. Met een luid lachen hoorde ik het bericht aan. Waarop mijn moeder zei: ‘Je hebt het expres gedaan.’ Ach wraak op mijn huisgenotes is zoet en kost ze hoogstens een paar telefoontikken.

Ik schrijf dit alles achter een wankel bureautje in mijn luidruchtige kamer langs de weg. Ik ontdekte dat het raam van mijn ruimte tussen twee pilaren zit en boven een niet werkend fonteintje aan het pleintje op de hoek van de via Maqueda en de Corso Tukory. Aan de overkant van de weg, bevindt zich iets soortgelijks, maar daar is geen raam tussen de pilaren. Ik had dat zielige raampje tussen die twee pilaren graag willen laten zien, maar het blijft beperkt tot woorden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten