Bij wijze van inleiding

Op 4 januari 2001 trok ik met een loodzware rugzak op mijn rug en een interrail treinkaart in mijn zak, de deur van de Lage Rijndijk 92c achter mij dicht. Voor mij lag een maand lange reis in het verschiet. Dat ik naar Italië ging, was het enige dat ik wist. Ik liet mijn 3 huisgenotes in onwetendheid achter.

Ik hield zorgvuldig een dagboek bij gedurende deze maand. Elke avond priegelde ik in een schriftje mijn belevenissen. Het is tijd geworden dit verhaal te publiceren. Daar gebruik ik deze blog voor.

Veel leesplezier,

Hendrik-Jan

vrijdag 5 januari 2001

(9.30 uur), trein van Basel naar Milano
Op dit moment staar ik uit het raam over het Zwitserse landschap. De bergen vervullen mij altijd met een grote vreugde en een diepe weemoed. Wat zijn eigenlijk bergen? En wanneer beginnen ze? Vanochtend, na het ontwaken en de overstap naar deze trein, zag ik de bergen donker opdoemen tegen het zachte ochtendlicht. De bergen leken over de afstand waarin ze zich tot mij bevonden, net hoopjes poep op de vlakte van de straat, vastgekleefd aan de bodem. Bergen doemen altijd plotseling op en dan duurt het even voordat je er echt doorheen rijdt.

Ik verwonder mij nog altijd over het fenomeen berg. Vroeger begonnen voor mij de bergen als er tunnels in het treintraject kwamen. Bergen zijn net zo heerlijk grillig als het mensenlichaam. Je kan ze van alle hoeken bekijken en zien er steeds weer anders uit. Soms raak je verrast door een top die je ineens vanuit een bepaalde hoek ziet oprijzen. Dan hangt een waas van wolken om de top heen, als een badhanddoek die een uitgedouchte vrouw om zich heengeslagen heeft. Die heerlijke lieflijke rondingen, afgewisseld met de wilde en grillege rotspunten geven aan iedere berg de weergave van het menselijke karakter: wispelturig, liefderijk, grillig, wild, onstuimig en vanuit elk punt krijgt het een ander gezicht. Een vermeende top blijkt slechts het begin van een hogere top te zijn en een grillige hoek ziet er vanuit de andere kant bezien weer heel snoezig uit. Mensen kunnen je zowel qua lichaam als karakter op eenzelfde wijze verrassen.

Er ligt weinig sneeuw in dit gedeelte van de Alpen waar de trein nu doorheen rijdt. Alleen de dennenloze toppen hebben een schamel laagje wit. Die dennen geven de bergrug het uiterlijk van een stoppelbaard en het winterlicht maakt het allemaal wat grauw. Misschien houd ik meer van de Alpen in de zomertijd. Bewondering heb ik voor de manier waarop de spoorweg is aangelegd. De meest logische weg zou over de rivier zijn die door het dal loop, waarlangs de spoorlijn loopt. Maar hier ligt de rails trouw tegen de bergrug aangeplakt. Wanneer een zijrug de weg belet, verkiest de bouwer een tunnel boven een brug over de rivier. De bochten brengen mij op een grotere hoogte, waar een iets dikker laagje sneeuw ligt. Dat bedoel ik met de grilligheid van bergen. Je denkt dat er geen sneeuw ligt, maar even later wordt je liefderijk omhelsd door een gulle laag gekristaliseerde regen. Het wit geeft mij hoop en laat mij een wereld zonder zonde zien. Hoewel de huizen donker tegen het licht afsteken. Alleen het dak draagt een laagje wit. Dat geeft aan dat in die huizen wèl wilde gedachten en daden heersen.
13.10 uur, trein van Chiasso naar Milano
Met veel genoegen had ik een relaas gegeven over de afgelopen nacht en de grootse plaats Bellinzona. Maar helaas. Ik moet deze geschiedenissen uitstellen naar een later tijdstip. Een uur geleden deed zich namelijk een verhaal voor, dat om veel grotere aandacht vraagt. Ik zat dus in de trein naar Milano en we reden over de grens tussen Zwitserland en Italië. Een douanebeambte liep met z’n hond langs en hield halt bij mij. Ik was verdiept in een artikel over Gerrit Komrij en blikte net op, op het moment dat hij langskwam. Ik nam mijn voeten van de stoel tegenover mij en groette de man vriendelijk. Hij wilde mijn papieren zien en griste het paspoort uit mijn vingers, bladerde er vluchtig in en vroeg of hij in de rugzak, die naast mij stond, mocht kijken. Ook daarin keek hij met een snel oog. Hij vond alles verdacht genoeg om mij te sommeren met hem mee te gaan. Ik liep door de trein, naar de voor mij onbekende bestemming. Achter mij klonken zijn zware laarzen en het getippel van de herdershond. Ik draaide mij steeds om, met een vragende blik of wij er nu al dan niet waren. De twee dikke jampotglazen van zijn bril maakten zijn ogen nog groter dan ze al waren. Wild sloeg hij met zijn armen om aan te geven dat de bestemming nog niet genaderd was.

Na veel schuifdeuren en wankele, tochtige gangetjes tussen de wagons, hield hij halt bij een collega van hem. Tegenover de collega zat een medeslachtoffer. Dat slachtoffer zou de situatie waarin ik mij bevond wel gewoon zijn, aangezien zijn gezicht Afrikaanse gelaatstrekken verrieden. Ik ben echter totaal niet gewend aan dergelijke toestanden en mijn zenuwen begonnen al aardig op toeren te komen. Wat moest ik doen? Wat gingen zij doen? Wat wilden ze van mij? De trein denderde verder over de rails. De bergen en bomen schoten aan het raam voorbij. Ik bibberde van nervositeit en kon mijn spieren nauwelijks dwingen rustig te blijven. Want enig vorm van zichtbare spanning en klein protest zou de toestand alleen maar verergeren. Daar was ik mij terdege van bewust.

De trein stopte bij het bordje Chiasso. De beambten en hond stonden op en gebaarden mij naar de uitgang. Ik moest meekomen, maar waarom? Ze wilden daarover niets loslaten. Gewoon meekomen. Het Duits dat de jampotglazen sprak, bleef beperkt tot een hondentaal, waarbij zijn herdershond niet eens meer de schouders ophaalde, maar waar ik doodzenuwachtig van werd. Het verder lege perron werden we over gelootst, in de richting van het gebouw. We liepen door een gang, die meer aan een gevangenis deed denken dan aan een station. De collega en de Afrikaan voorop en ik daarna. De groep werd door de jampot en de herder afgesloten. Ik voelde mij meegesleurd worden, als een verzetsstrijder. Achter de deur zou ongetwijfeld een martelkamer zitten. En buiten, bij de muur zouden we absoluut onze laatste wens mogen doen. Een gebed, een zakdoek voor de ogen en enkel nog de hoop dat de bril van de jampot toch niet sterk genoeg was. Wat zou ik zingen, een psalm, of een mooi gezang. Of zou ik iets zeggen, vader wees met dit arme volk.

De deur ging open en we werden in een wachtkamer gebracht. Op een grijsgrauw plastic stoeltje moest ik plaatsnemen. De bagage naast mij. In de ruimte naast het kamertje, werd de Afrikaan gebracht. Een bruin schuifwandje werd dichtgedaan en de collega ging aan de slag. Ik bleef achter met de jampot en de herder. De hond hijgde gespannen, alsof hij mij probeerde te imiteren. Ik zuchte diep, maar de tijd wilde niet vlotten. Hoewel slechts enkele minuten later de schuifwand weer open ging. De Afrikaan mocht gaan. Hij haalde de trein, die een half uur stilstond op het station. Wellicht dat hij bekend was met de handeling en door de vele oefeningen wist hoe hij zo snel mogelijk het tafereel kon doorstaan. Nu was ik aan de beurt.

De schuifwand bleef ditmaal open. De collega zat achter het bureau en tuurde aandachtig in het paspoort van mij, dat hij ineens uit één van zijn zakken toverde. De schele jampot had inmiddels een paar plastic handschoenen aan en gebaarde met de witte handen naar mijn tas. Alles moest eruit en uitvoerig liet hij mijn waar door zijn handen gaan. Zonder enige vorm van voorzichtigheid kneedde hij het, alsof er de meest verschrikkelijke dingen in konden zitten. Op het tafeltje lag al mijn spul uitgestald en wanneer hij het in zijn handen had gehad mocht ik het weer terugdoen in mijn tas. Alles ging onder zijn regie. Ik mocht niets vasthouden zonder zijn toestemming. Als ik ook maar één moment een hand in mijn broekzak stak, sloeg hij wild met zijn armen en schold erbij. Dat mocht ik niet doen, omdat ik misschien wel iets voor hem verborgen zou kunnen houden.

Ik voelde mij totaal niet op mijn gemak en mijn karakter begon licht provocerend gedrag te tonen. Ik maakte allerlei opmerkingen die de jampotglazen met nog meer achterdocht vervulden. Ze zochten ijverig door en vonden in mijn toilettas de essentiële drugs van het menselijk bestaan: Paracetamol. De heren vroegen mij wat het voorstelde. Maar ze konden (of wilden) mij niet verstaan. Ze raadpleegden de Nederlandse gebruiksaanwijzing, maar vonden het antwoord niet in de taal die zij niet beheersten. Totdat degene achter het bureau, besloot om een hogere instantie aan te roepen. Hij belde, maar ook zijn collega aan de andere kant van de lijn, wist het antwoord niet.

De tas was weer ingepakt. Maar de speurmissie van de schele jampot was nog altijd niet voltooid. Nu kwam het zwaarste gedeelte van de sessie en het meest vernederende voor het slachtoffer. De jas werd als eerste onderzocht. Al mijn papieren, gedichten en aantekeningboekjes werden doorgebladerd. Niemand heeft recht om mijn werk in te zien, zonder mijn uitdrukkelijke toestemming. Maar ik liet het alles oogluikend toe. Ze konden immers de gebruiksaanwijzing van de asprines ook niet lezen, dus dan zouden ze met mijn handschrift helemaal veel moeite hebben. Vervolgens moest de trui uit. De schoenen De broek. Het t-shirt. De sokken. Ik stond er in mijn onderbroek, terwijl de jampot alles door zijn plastic vingers liet glijden. Tot slot moest ook het laatste kledingstuk uit. Helaas gehoorzaamde ik.

Met een boze blik draaide ik mij, op bevel, 180 graden. Ze bekeken mijn lichaam uitvoerig, met een zakelijk opwindende blik. Zelfs de collega achter het bureau keek aandachtig. Het was goed. Ik voelde mij vernederd, geradbraakt, door deze wandaad van de douane. Mijn ogen schoten vuur en verlangden naar het pistool in de halster van de jampot. Ik probeerde zo kwaad mogelijk te kijken. Ook al weet ik niet of de Zwitserse booskijkconventies met de Nederlandse overeenstemmen. Hun wantrouwige ogen in elk geval wel. Uiteindelijk mocht ik alles weer aantrekken. De telefoon ging. Ook paracetamol mag in Zwitserland gebruikt worden en nadat de heer mijn paspoort teruggaf, liet ik de deur van het glazen hokje achter mij. Dat had ik ook weer gehad. Vanaf vandaag zou ik Zwitserland nooit meer aandoen. Wat een walgelijke mensen daar! Wat een wantrouwen! Vanaf deze dag zou ik nooit meer een lelijk woord over de asielzoeker uitlaten: wat een vernedering!
14.10 uur, trein Milano naar Verona
Toen ik bij het perron aankwam, was mijn trein lang en breed vertrokken. De missie had meer dan een half uur geduurd. De rit duurde langer omdat de trein meer dan ooit stopte en de trein kwam op een totaal ander station van Milano aan. Zo tobbend in een stad die ik haat, schold ik meerdere malen de Zwitserse jampot uit. Ik bedacht de meest krankzinnige woorden en liet mijn hart overstromen van kwaadheid. Mijn reis liep een uitermate grote vertraging op, door dat wantrouwen van die imbeciele jampot met zijn hondje.

Nu bezit ik dan eindelijk de schamele moed om over iets anders te beginnen: de afgelopen nacht. De Koreaan King Beng besprak nog meer met mij. Zo vroeg hij mij naar het fenomeen ‘dutch pay’. Hij moest het drie keer herhalen, omdat ik ten eerste zijn engels nauwelijks kon verstaan en daarnaast nog nooit van het begrip gehoord had. Van mij verwachtte hij een antwoord. De term ‘dutch pay’ betekent iets als: je gaat met iemand eten in een restaurant. Aan het eind van de avond besluit je de kosten netjes te delen. Ieder betaald voor zich. King Beng vond dit uiterst merkwaardig. Hij meldde mij dat Koreanen erom vechten wie er betaald. Niet omdat ze zo gierig zijn, maar bovenal omdat iedereen de rekening wil betalen.

Ik keek nogal vreemd op van het verhaal. Voor mij is het de gewoonste zaak van de wereld dat we samen de rekening betalen. Ik dacht dat iedereen, waar ook op deze aardbol op een dergelijke wijze met elkaar uit eten gaat. Helaas voor hem, maar ik kon het antwoord echt niet verzinnen. Misschien dat wij zo’n geëmancipeerd volkje zijn. Want ik vertelde hem de anecdote dat ik eens met een schoonheid ergens ging eten. We genoten van de maaltijd en na afloop vroeg ik aan haar of ze een geëmancipeerde vrouw was. Ze knikte gretig ‘ja’. ‘O,’ reagerde ik, ‘dan mag jij de rekening betalen.’ King Beng moest hard om dit voorval lachen. Vreemd eigenlijk dat we allemaal op wel eenzelfde manier de humor beantwoorden.

Later, toen ik en King Beng van elkaar gescheiden waren, overdacht ik het begrip ‘dutch pay’ nog eens. Ik geloof dat dit fenomeen, niet alleen in Nederland gehanteerd wordt. Ik had namelijk ooit eens een Duitse vriendin. In een Berlijnse tent gingen wij eten. Na afloop betaalden we elk apart de rekening. De gebeurtenis was nog voordat we ‘iets hadden’, dus van schadelijke nawerking was evenmin sprake. Zo typisch Hollands is het dus niet, zoals King Beng veronderstelde, want zij stelde deze betaalwijze nota bene voor. Hoewel in dit voorbeeld een Nederlander in het spel is. Het antwoord ontbreekt mij dus nog altijd.

In Oberhausen kwam een Duitser bij de internationale ploeg. De door mij vermeende Amerikaanse, Mary, bleek een Australische te zijn. Zij meende dat er nu nog een Afrikaan bij moest. Dan waren alle continenten vertegenwoordigd. Een beetje kortzichtig, want bij mijn weten is er ook nog Zuid-Amerika en Antartica. Daarnaast was de opmerking politiek gezien ook incorrect. Want als we echt internationaal gegaan waren, had ik liever met een inca en een aboriginal in het coupétje gezeten. Met een verlegen handje stelde Franz zich aan ons voor. Zij lengte was geenzins verlegen, want zijn twee meter maakten een imposante indruk. Ik schatte hem rond mijn levensjaar en hij bleef verder zwijgzaam. Het klimaat in de coupcoupé veranderde er direct door. Wat kan de sfeer toch van één persoon afhankelijk zijn. Ook al spreek je elkaars taal niet, iemand kan een hele groep mensen naar een andere sfeer brengen. De ligwagenconducteur vroeg in het gangpad zijn aandacht. De trein stond nog altijd stil en uit het raam zag ik een oudere vrouw, ongetwijfeld zijn moeder, op het perron staan. Zij zwaaide met ontroerende gebaren, zoals alleen een moeder die haar kind vaarwel zegt, kan doen. Hij zag het niet, want hij verdiepte zich uitgebreid in de papierenadministratie van de reis.

De Australische en de Amerikaan waren druk doende om de sloten van haar rugzak open te breken. De port had op hun de nodige werking gekregen, want ze lachten meer dan dat ze een poging deden het slot open te krijgen. De sleutels waren op het centraal station van Amsterdam gestolen en het stel had een nijptang aangeschaft om de gesloten hangsloten open te breken. Overigens was het stel geen stel, want zij meende een Groningse vriend te hebben. Zij was het toonbeeld van hoe een vrouw er niet uit moet zien. Je ziet maar, liefde staat boven de schoonheid. Ondertussen nam Franz eindelijk plaats in het coupétje. Een verlegen lachje grinnikte mee, toen hij het stel de sloten zag openbreken. Natuurlijk moesten van deze daad weer enige foto’s gemaakt worden. Toen ik terugkeerde van een rooksessie bij de toiletten, lagen de banken al uitgeklapt in slaapstand. De Duitser lag netjes opgevouwen op zijn zij. Ik was erg blij met mijn lichaamslengte toen ik hem zo verkreukeld zag liggen. Ik kan lekker op mijn buik languit op zo’n ding liggen. Iets wat hij onmogelijk kan doen.

Korte tijd later lagen wij allen. John en Mary buitelden over de beden heen, omdat ze het trapje niet konden vinden. Ik las nog een hoofdstukje Verwoest Arcacië, maar draaide mij uiteindelijk in de buikstand en probeerde Klaas Vaak te vinden in het doolhof van mijn fitheid. Hij bleek echter onvindbaar en mijn gedachten kregen de vrije loop. Ik dacht na over de Italiëreis met Melanie. Ik geloof dat ik toen een eenzamere reis had dan nu. Ik zag mijzelf terug op het station van Zürich toen ik boos een trein uitgestapt was. Die kwaadheid en het daaraan verbonden geleuter heeft tot aan Sicilië (en visa versa) geduurd. Zij was kwaad, vermelde niet waarom ze boos was, waardoor door die zwijgende koppige kop, ziedend van woede werd. Vervolgens kan je de bal laten rollen en krijg je de situatie: van kwaad tot erger...

Mijn gedachtenloop en halve sluimerstand (geen wachter Sions dus) werden regelmatig verstoord door King Beng. Hij bleek te snurken. Hij kreeg het zelf ook regelmatig in de gaten en stopte vrijwel altijd op het volumineuze hoogtepunt. Meestal waren mijn gedachten weer volop actief als dat moment genaderd was. Rond half één kreeg ik er een probleem bij: ik moest plassen. Ik hield het bijna een uur op. Ik heb er zo’n hekel aan om mensen uit hun slaap halen omdat jij moet pissen. Maar wanneer de nood het hoogste is, houdt het op. Dan moet je wel je redding nabij gaan halen.

We werden op het onchristelijke tijdstip van 5.30 uur gewekt. Vrijwel gelijk na ons wekken ging de mobiele telefoon van Franz af. Was dit zijn overbezorgde moeder met de vraag of hij zijn tandenborstel wel bij zich had? Ik ben blij dat ik geen mobieltje heb (meegenomen). Tijdens het ontbijt, toen de bedden in zitstand werden teruggeklapt, zag ik de trap bij Franz’ bed. Hij had er de hele nacht tegenaan gelegen. Wat zijn Duitsers, Amerikanen en Australiërs toch eigenwijs!

Inmiddels rijdt mijn trein door een donker landschap. Door alle vertragingen die ik opgelopen heb. Het landschap was weinig interessant toen het nog licht was. Veel vlakte en heel soms stak er een puistje in de vorm van heuvel bovenuit. Het leek meer op een tocht in de streek waarin ik opgegroeid ben, dan op een tocht zo ver van huis. Heb ik voor dit landschap voor lul gestaan voor de jampot? Reizen in het donker is sowieso vervreemdend. Ieder moment denk ik dat de trein het station Utrecht Centraal inrijdt, maar dan blijkt het gewoon Venetië te zijn.
21.15 uur, Venetië
De conducteur was wel met mij. Hij dacht dat hij mij al gecontroleerd had; zelfs mijn felle aandringen weerhield hem van enig vorm van controle. Hij liet mij zitten, waardoor hij een toeslag, of ‘supplemento’, zoals hij het noemt, misliep. De rest van mijn spanning hing af van het hotel. Ik vond de juiste boot en hoopte dat er nog een plaatsje voor mij zou zijn in de jeugdherberg. De reis per boot duurde lang, we voeren het complete ‘Canale-Guidecca’ af. Gelukkig zat er in de boot een behulpzame Venetiaanse die mij, in haar taal en op haar wijze, moederlijk hielp. Ze wees me zelfs vanuit de boot het ‘ostello’ aan. Ik kreeg er een bed toegewezen. Zij het met nodige problemen: de beste bediende dacht dat mijn drie dagen oude jeugdhotelkaart verlopen was. Maar een Italiaanse verontschuldend ‘excuse’ doet wonderen op de vermoeide reiziger.

Het jeugdhotel hier is wel een enorme gaarbak. Ik heb mij nog nooit in een dergelijke gelegenheid opgehouden, maar de verbazing sloeg toe. De zalen tellen zo’n twintig bedden; je moet je waar in een kluisje stoppen en voor de rest overheerst een egocentrisch gedrag over de eurocentristische medereizigers. Ik red mij wel, hoop ik. Ik heb eerst maar eens flink gegeten in de hal van het hotel. De schotel die ik voor mij kreeg bevatte een enorme hoeveelheid voedsel. Ik heb van de pasta en het vlees genoten. Ik had het ook echt wel nodig na de lange reis boordevol met ingrijpende ervaringen. Daarna liep ik even dit deel van Venetië af. Helaas restaureren ze net de kade, waardoor ik grote delen van het mooie uitzicht op het Dogenpaleis en de San Marco niet kon zien. De kade is namelijk afgeschermd met een zwaar, groen gaas waar nauwelijks doorheen te kijken valt. Maar gelukkig zie ik door een enkel gaatje in het gaas het prachtige uitzicht, dat je normaal moet kunnen zien vanaf deze plaats.

Dit gedeelte van Venetië is best wel interessant. Ik liep hier langs de kade en door de steegjes. Op deze manier ontdekte ik een totaal ander Venetië dan dat ik tot dan toe kende. Hier waren gewoon mensen. Een moeder met een kind liep over een bruggetje naar huis. Ik had voorheen het idee dat de stad alleen uit toeristen bestond. Hier merkte ik dat de stad nog altijd leeft. Al is het achter de oude façade. Want dat is de stad: één groot masker. De geveltjes waarachter de mensen zich verschuilen, vormen een decor. Want ook ik zie dat de stadsvernieuwing in dit deel van de stad toegeslagen heeft. Alleen de gevels aan de waterkant laten ze staan voor het gezicht. Ik vraag mij dan af, of de stad nog kan leven en bruisen, of dat het nu juist iets oubolligs krijgt. Maar ik zal het de komende dagen wel ontdekken. Ik hoop dat ik jullie van alles over de demaskerade kan vertellen.

Uiteraard ontmoette ik ook de gek van Venetië. Ik liep over de kade en haalde een vreemdsoortig mannetje in. Zijn baard was stoppelig en op zijn hoofd droeg hij een vreemd gebreid petje in de kleuren van ons nationale teken. Toen ik het bruggetje opsteeg, dat mij over een gracht heenhielp, hoorde ik de vreemdeling mij roepen. Tijdens de afdaling liep hij reeds naast mij en sprak. Over zijn moeder die de maagd (la vergina) op de zee had zien lopen en over zichzelf. Hij schilderde en hij schreef. Wat mooi, dacht ik, de kunstenaar ontmoet de kunstenaar. Niet wetende dat hij meer deed dan tekenen en schrijven.

Onderweg droeg hij in een gammele Engelse vertaling, een gedicht voor. Het was mij onduidelijk of dit nu werk van hem was, of gewoon een citaat van één of andere meester. Niet dat het gedicht zulk een grote indruk op mij maakte, maar gewoon omdat ik zijn vertaling niet kon volgen. Daarna blaatte hij over zijn lievelingsmuziek. Monteverdi, het Gregoriaans en Wagner werden gevolgd door een grote schare namen die ik allen zonder viel moeite herkende. Hij vroeg mij om een onduidelijke gunst. Maar die kon (of wilde) ik niet verstaan of begrijpen.

Eigenlijk verdiep je je pas echt in een land als je de taal beheerst. Het spreken van Engels tegen niet-engelstaligen geeft een enorme arrogantie weer. De bezoeker veegt zijn voeten niet eens bij binnenkomst in het huis van de vreemde en stampt met zijn eigen of een geleende taal met vieze voeten binnen. Boordevol hondenpoep en andere bagger van de straat. De communicatie valt dan natuurlijk tegen. Het illustreert het toerisme, waarin de toerist zich moeite wil besparen voor de ander die hij ontmoet. Ik las de in de Italiënische Reise van Goethe dat hij wel Italiaans met de gastheren spreekt. Ik bespreek mijn bewondering voor hem uit. Hij deed wel moeite om een volk dat hij niet kende, door de taal te leren kennen. De reiziger leert namelijk door de taal een groot deel van het volk kennen. Niet voor niets heeft een bewonderaar van Goethe ooit de taal verbonden met het volk.

De beschrijvingen van Goethe zijn vele malen beter dan mijn zwamprestaties. Ik zal niet eens een poging wagen hem te overtreffen of om hem zelfs maar te evenaren. Hij is daarnaast ook vele malen intelligenter dan ik. Hij was ook langer op reis dan ik. Zijn tocht ging volgens hem nog te snel, want hij schrijft dat hij de omgeving niet goed kan beschrijven, omdat zijn koets veel te haastig is. En dat terwijl ik binnen vierentwintig uur van de Lage Rijndijk op Tivelli zit. Goethe zou mijn daad streng hebben afgekeurd.

Ik kijk op dit moment over de hal, waar mensen aan tafeltjes zitten. Ik staar om mij heen, als een Aschenbach die rondtuurt in de hal van zijn hotel. Zojuist strompelde ik als dezelfde Aschenbach door de steegjes van Venetië. Ja, zelfs zonder Tadzio, voel ik mij een Aschenbach. Alleen kan ik niet componeren of schrijven. Dat is het enige verschil. Daarom hoef ik niet bang te zijn voor een dood in Venetië. Dat zou mijn huisgenotes alleen maar doen verheugen. Zouden de plantjes nog niet verlept zijn?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten